e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klimop wintergroen: -  wintergreen (Reppel), wintergrun (Reppel) klimop [ZND 36 (1941)] III-4-3
klinken klinken: klinke (Reppel) Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)] III-1-1
klokhuis keets: keets (Reppel) klokhuis van appel of peer I-7
klompspijkertje klompennageltje: klompǝnē̜gǝlkǝ (Reppel), tripnageltje: trepnē̜gǝlkǝ (Reppel) Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.] II-12
kloosterorde orde: ein strang orde (Reppel, ... ) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] III-3-3
klopper, garde kwispel: kwispel (Reppel) een uit ontschorste tenen van berkenhout bijeengebonden soort borstel om in deeg, stijfsel enz. te roeren III-2-1
knecht, algemeen knecht: knęxt (Reppel) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneu heiknijper: heikn-jper (Reppel), roodborstje: roodborstje (Reppel) kneu [ZND 43 (1943)] III-4-1
knijpen pitsen: pitsen (Reppel) iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] III-1-2
knoeien, morsen, bevuilen bratselen: bratsele (Reppel), knoeien: knuje (Reppel), smerig maken: smierig maken (Reppel), vuil maken: vuil maaken (Reppel) bevuilen [ZND 32 (1939)] || morsen, bevuilen III-4-4