19485 |
lampenpit |
wiek:
week (L358p Reppel)
|
De katoenen lampenpit in een petroleumlamp of in een kaars
III-2-1
|
18164 |
lancet |
scherp mesje:
cherp meske (L358p Reppel)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim, lancet, scherp mesje). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L358p Reppel)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
17809 |
langen |
langen:
Geven.
langen (L358p Reppel)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
24418 |
langpootmug |
hooiwagen:
huujwage (L358p Reppel)
|
langpootmug
III-4-2
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
witte streep:
wetǝ strī.p (L358p Reppel)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
det gijt langzaam (L358p Reppel)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lanteern (L358p Reppel),
Ein grute lantèèr möt ein hiêl klein leechtsje: iemand die veel praats heeft maar weinig te vertellen weet Zuu ein(e) moot men möt ein lanrèèr goan zeke: zulke bijzondere persoon vindt men niet elke dag
lantèèr (L358p Reppel),
lantaring:
soms gebruikt
lantèring (L358p Reppel)
|
lantaarn [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
18933 |
last, moeilijkheid |
miserie:
waat ein mezèrie toch z ook mert en leid
mezérie (L358p Reppel)
|
ongemak, moeilijkheid
III-1-4
|
18999 |
lasteren |
rijten:
Eme(s) er ferm duurri-jte
ri-jte (L358p Reppel)
|
van iemand kwaadspreken
III-1-4
|