id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20494 | fruit eten | snaaien: sjnaaiə (Reuver) | fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20536 | fruiten | braden: vleis braoje (Reuver), bruin braden: brōēn braojə (Reuver) | fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24443 | fruitworm | worm: worm (Reuver) | worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2 |
19727 | fuchsia | bellenbloempjes: bellebleumke (Reuver), fuchsia: foeksiaas (Reuver) | fuchsia [DC 57 (1982)] III-2-1 |
22851 | fuik | fuik: foek (Reuver) | fuik [SGV (1914)] III-3-2 |
17807 | gaan | gaan: gaon (Reuver), goam (Reuver) | gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2 |
25233 | gaan liggen (van de wind) | gaan liggen: gaon liggə (Reuver), gaon ligke (Reuver) | gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4 |
20530 | gaar | gaar: gaar (Reuver, ... ) | gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3 |
29888 | gaar stoken | gaar stoken: gār štǭkǝ (Reuver) | Pannen bakken door de oven op de hoogst vereiste hittegraad te brengen. Volgens een invuller uit L 290 verkreeg men door met dennen (dɛn\) te stoken rode pannen (ru\ pan\). Wanneer men met elzeschansen (ęlz\ēans\) werkte, ontstonden blauwe pannen (blaw pan\). Zie ook het lemma ɛblauwstokenɛ. Daar wordt door de invullers ook dennehout genoemd voor het ɛblauwstokenɛ. Zie voor de verdere terminologie bij het bakken van dakpannen de paragraaf over de veldoven.' [monogr.; N 27 add.] II-8 |
18345 | gaatje voor de schoenveter | schoengat: sjoongater (Reuver) | gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3 |