id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18702 | jongensblouse | bloes: bloes (Reuver) | jongensblouse, ruime bovenkledingstuk met band of elastiek in de taille [N 23 (1964)] III-1-3 |
33341 | jongste knecht, manusje van alles | knechtje: knɛxjǝ (Reuver) | Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.] I-6 |
21335 | jood | jood: joed (Reuver, ... ) | jood [SGV (1914)] III-3-1, III-3-3 |
23211 | judas | judas: judas (Reuver) | Judas [SGV (1914)] III-3-3 |
24623 | judaspenning | judaspenning: WLD Judaspenning (Reuver) | Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)] III-4-3 |
21336 | juffrouw | juffer: juffer (Reuver), juffrouw: juffrouw (Reuver, ... ) | hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffer [SGV (1914)] III-3-1 |
17607 | jukbeen | jukbeen: jukbein (Reuver) | Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon). [N 84 (1981)] III-1-1 |
18192 | jurk | kleed: kleid (Reuver), veur zulle det kleid mòtte lostorne veurdet veur ⁄t kònne verangere (Reuver) | jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)] III-1-3 |
20697 | jus, vleesnat | saus: Nieuwe [spelling] saus (Reuver) | Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
18232 | juweel | steen: sjtein (Reuver) | een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] III-1-3 |