20787 |
koken (intr.) |
koken:
kòkə (L299p Reuver)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
keekmeeuw:
kikmiëuwe (L299p Reuver)
|
meeuw, soort
III-4-1
|
29541 |
kolen |
kolen:
kūlǝ (L299p Reuver)
|
Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.]
II-8
|
31244 |
kolengat |
kolenbak:
kǭlǝbak (L299p Reuver)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|
19634 |
kolenschop |
koolschup:
kōlšø̜p (L299p Reuver)
|
[monogr.]
II-8
|
31412 |
kolomboormachine |
kolomboormachine:
kolǫmbǭrmǝšin (L299p Reuver)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|
19615 |
kom |
komp:
komp (L299p Reuver)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komen (L299p Reuver)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
komisch:
komisch (L299p Reuver),
melig:
méélich (L299p Reuver)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
leed:
lijt (L299p Reuver)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|