22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
houwen:
houwe (L299p Reuver)
|
Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17946 |
met grote stappen lopen |
doortreden:
doorträje (L299p Reuver)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
peuzelen:
peuzelə (L299p Reuver)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22508 |
met kleppers rondlopen |
klippekleppers (zn.):
klippekleppers (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
smijten:
sjmījtə (L299p Reuver),
sneeuwballen smijten:
sjniebal sjmiete (L299p Reuver)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19062 |
met tegenzin |
tegen wil en dank:
têgen wil en dank (L299p Reuver)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
af en toe regenen:
Het regent nu en dan.
’t raegent aaf en toe (L299p Reuver),
lichte regen:
liehte réégə (L299p Reuver)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzaag:
īzǝrzāx (L299p Reuver)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|
31394 |
metaalrasp, tinvijl |
fijne rasp:
fīn rasp (L299p Reuver)
|
Vijl met enkele vijlkap voor het bewerken van (zachte) metalen. Het blad van de metaalrasp kan verschillende vormen hebben zoals plat en recht óf plat en boogvormig. Zie ook afb. 109. De metaalrasp wordt ook wel met de termen tinvijl, loodvijl en zinkvijl aangeduid (vgl. Van Houcke, pag. 817, s.v. vijl). [N 33, 98; N 64, 53e-f; N 66, 21d]
II-11
|
34369 |
metalen scheplepel |
voerschotel:
vōršotǝl (L299p Reuver)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|