e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
omheining van het kerkhof kerkhofmuur: kerkhaofmoer (Reuver), muur: moer (Reuver) De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)] III-3-3
omhelzen om de hals vallen: ŏŏm den hals vallen (Reuver), omhelzen: ŏŏmhelzen (Reuver), ômhélzə (Reuver) omhelzen [SGV (1914)] || omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)] III-1-2
omhooggaan stijgen: sjtijgə (Reuver), stijge (Reuver) rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)] III-1-2
omslag omslag: omšlāx (Reuver), ǫmšlāx (Reuver) Omgebogen of overgeslagen boord van de dakpan. De omslag aan de pan buigen noemde men in L 270: de omslag deraan strijken (d\n ømēlāx˱ d\rān ētrī̄k\). [monogr.] || Omslag in het algemeen. Boord of rand, doorgaans van verschillende stof of kleur, of met borduurwerk voorzien, welke aan de hals, de mouwen enz. van kledingstukken bevestigd is en bestemd is om omgeslagen of omgevouwen te worden. [N 62, 34e; MW] II-7, II-8
omslag [wld ii.7, p.82] omslag: ónsjlaag (Reuver) Hoe noemt U de omslag? [N 62 (1973)] III-1-3
omslag van de broek omslag: omslaag van de bôks (Reuver) de omslag van de broek [N 59 (1973)] III-1-3
omslagdoek (alg.) neusdoek: nuisdook (Reuver) schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)] III-1-3
omtrek, omvang omtrek: omtrek (Reuver), ômtrek (Reuver), omvang: ômvang (Reuver) de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)] III-4-4
onbelangrijk beetje: ein bietje (Reuver), min: mīn (Reuver), niets te betekenen: nīeks tə bəteikənə (Reuver), van geen belang: gĕn bəlang (Reuver), van gen belang (Reuver), weinig: weinig (Reuver, ... ) een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)] || niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)] III-4-4
onbeleefd onbeleefd: onbelaef (Reuver), onbeschoft: ónbəsjoef (Reuver) niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)] III-3-1