18973 |
onschuldig |
onnozel:
oneusel (L299p Reuver),
ônnēūsəl (L299p Reuver)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
driftig:
driftig (L299p Reuver),
opvliegend:
ôp fléégənt (L299p Reuver)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25175 |
onstuimige lucht |
rouwe lucht:
’n roew loch (L299p Reuver)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21901 |
ontberen |
missen:
misse (L299p Reuver)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
eerste koffiedrinken, het -:
boeren
1e koffiedrinken (L299p Reuver),
eerste kofīdriŋkə (L299p Reuver)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 7 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 8 uur of doorgaans vroeger [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33711 |
ontginnen |
ontginnen:
ontgenǝ (L299p Reuver)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
23941 |
onthoudingsdag |
onthouding:
onthouding (L299p Reuver)
|
Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
aafgaon (L299p Reuver),
kakken:
Kindertaal.
kakke (L299p Reuver),
naar het huisje gaan:
nao t huuske gaon (L299p Reuver),
op het potje moeten:
Kindertaal; plat.
op t pötje motte (L299p Reuver),
poepen:
Kindertaal.
poepe (L299p Reuver),
schijten:
sjiete (L299p Reuver),
Plat.
sjīēte (L299p Reuver)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
29024 |
ontnaaid |
los:
los (L299p Reuver)
|
Losgelaten, gezegd van een naad. [N 62, 28]
II-7
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ônsjtééking (L299p Reuver)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|