17801 |
scherp luisteren |
horen:
hūūrə (L299p Reuver),
scherp luisteren:
sjerp loestere (L299p Reuver)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
19403 |
scherp, snede |
het scherp:
⁄t sjerp (L299p Reuver)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
WLD
bôttərbloom (L299p Reuver)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
29113 |
scheur |
scheur:
šø̄r (L299p Reuver)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
26397 |
scheut |
kiem:
kim (L299p Reuver),
kien:
kēn (L299p Reuver),
scheut:
šø̄t (L299p Reuver)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
17823 |
schielijk vallen |
ineens vallen:
in-èns (L299p Reuver),
snel vallen:
sjnèl (L299p Reuver)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31909 |
schietbeitel |
schietbeitel:
šēt˱bęjtǝl (L299p Reuver)
|
Houtbeitel met een vrij dik en smal beitelblad, dat aan de voorkant een smalle, schuingeslepen zijde heeft. De schietbeitel wordt gebruikt voor het kappen van smalle gaten, bijvoorbeeld voor houtverbindingen. Zie ook afb. 66. [N 47, 11d; N 53, 38; monogr.]
II-12
|
21365 |
schieten |
schieten:
sjeten (L299p Reuver)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebedje:
sjietgebedje (L299p Reuver)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20687 |
schijf braadspek |
herst:
Nieuwe [spelling]
hers (L299p Reuver)
|
Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|