25243 |
aanhoudend regenen |
aan het regenen blijven:
’t blief aan ’t raegene (L299p Reuver),
knoeien:
knōēje (L299p Reuver)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
bedelen:
bèədələ (L299p Reuver),
zaniken:
sánikkə (L299p Reuver),
zanikke (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21707 |
aankondigingskastje |
kastje:
’t kèsjə (L299p Reuver)
|
de plaats waar gemeentelijke aankondigingen etc. opgehangen worden [gebooi] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28929 |
aanmeten |
(de) maat nemen:
dǝ mǭt nēmǝ (L299p Reuver),
mǭt nēmǝ (L299p Reuver)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
21872 |
aanrekenen |
afrekenen:
āāfrêēkənə (L299p Reuver)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
aaneen rijgen:
aanein riege (L299p Reuver)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18887 |
aanstaan |
bevallen:
bevalle (L299p Reuver),
gaden:
gaaje (L299p Reuver),
gāāiə (L299p Reuver)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23968 |
aanstoot |
aanstoot:
aansjoët (L299p Reuver),
aansjtoeët (L299p Reuver)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18970 |
aanstoot geven |
ergeren:
ergere (L299p Reuver)
|
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24977 |
aanwezigheid |
hier zijn:
hīē zin (L299p Reuver),
voorradig zijn:
veurraodig (L299p Reuver)
|
de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)]
III-4-4
|