29098 |
te eng |
te eng:
tǝ eŋ (L299p Reuver),
te strak:
tǝ štrak (L299p Reuver)
|
Te nauw, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130b; N 62, 26b; MW]
II-7
|
18241 |
te groot zijn |
te royaal zijn:
is te reaal (L299p Reuver)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18247 |
te klein zijn |
te eng zijn:
is te ing (L299p Reuver)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
25561 |
te lang gerezen deeg |
rot:
rotj (L299p Reuver),
verrekt:
vǝrɛk (L299p Reuver)
|
Bij veel antwoorden wordt het zelfstandig naamwoord "deeg" o.i.d. niet gegeven. [N 29, 26b; monogr.]
II-1
|
25566 |
te nat |
natsig:
nētzix (L299p Reuver),
slap:
šlap (L299p Reuver)
|
Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
31897 |
te ver doorschuren |
doorschuren:
dōršūrǝ (L299p Reuver)
|
Te veel hout wegschuren zodat er ofwel een gat in het fineerhout ontstaat, ofwel witte vlekken gevormd worden in massief hout. [N 53, 155b]
II-12
|
29095 |
te wijd |
royaal:
rǝjāl (L299p Reuver),
te ruim:
tǝ rȳm (L299p Reuver)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
17715 |
teelballen |
kloten:
kloeëte (L299p Reuver),
klōēte (L299p Reuver),
zak:
zak (L299p Reuver)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17680 |
teen |
teen:
tiejn (L299p Reuver),
tīān (L299p Reuver)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
sjuppe (L299p Reuver),
sjøͅpə (L299p Reuver),
trappen:
trappe (L299p Reuver)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|