e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

Gevonden: 5384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broekenplank perslat: pɛrslat (Reuver) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekland, moeras moeras: moeras (Reuver), muras (Reuver), zomp: zomp (Reuver) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broekspijp boksenpijp: bóksepiepe (Reuver), böksepíep (Reuver), pijp: piepe van de bôks (Reuver) de pijpen van de broek [N 59 (1973)] || Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenriem: bóksereem (Reuver, ... ) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak achter achtertas: agtertes (Reuver), vottentas: votte-tès(ke) (Reuver) de achterzak [N 59 (1973)] || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij boksentas: bóksetès (Reuver), tas in de naad: tes in de naod (Reuver) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] || de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak voor steektas: sjtaektes (Reuver) zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3
broer broer: broor (Reuver, ... ), bróər (Reuver), brôr (Reuver, ... ) broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] || broer, Waar woont je broer ook weer? [N I (1964)] III-2-2
brommen, zoemen van een insect brommen: o kort  (brommen) (Reuver) brommen [SGV (1914)] III-4-2
bron sprong: sjprunk (Reuver), sjprêunk (Reuver), sprøŋk (Reuver) bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8, III-4-4