24099 |
dominicaan |
dominicaan:
dominikaan (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
dommerik:
dòmmerik (L299p Reuver),
dòmmərik (L299p Reuver),
stommerik:
sjtòmmərik (L299p Reuver),
uilskuiken:
uulskuke (L299p Reuver)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
dutsel:
dötzəl (L299p Reuver)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
winde:
wenj (L299p Reuver)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dompele (L299p Reuver),
dompelen (L299p Reuver),
dômpələ (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
dopen:
duipə (L299p Reuver),
doppen:
doppe (L299p Reuver),
soppen:
soppe (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
hommelbeestje:
hommelbieësje (L299p Reuver),
hômmelbieësje (L299p Reuver)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dŏŏnderen (L299p Reuver),
hommelen:
hommele (L299p Reuver)
|
donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25122 |
donderslag |
hommelslag:
hommelsjlaag (L299p Reuver),
knetteren:
knettərə (L299p Reuver)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
hommelkoppen:
hommelköp (L299p Reuver),
schoer:
sjoor (L299p Reuver)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|