32923 |
heukeling |
hoop:
hō.p (Q175p Riemst),
hoopje:
hø̄pkǝ (Q175p Riemst)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitereenwerpen:
ōtǝrīǝ.węrǝpǝ (Q175p Riemst)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17776 |
hiel |
vers:
vjas (Q175p Riemst)
|
hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
zo zak zo zaad:
cf. WNT s.v. "zak (I)"bij zegsw. en uitdr.: (Limb., Haspengouw) zoo zak, zoo zaad(goed) ......... kinderen aarden naar de ouders, de appel valt niet ver van den boom....
zoo zak zoo zodt (Q175p Riemst)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
kuimen:
kø̜u̯mǝ (Q175p Riemst)
|
[JG 1a, 1b]
I-11
|
25429 |
hijswerktuig |
wind:
vøn (Q175p Riemst)
|
Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67]
II-1
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
heenkelen (Q175p Riemst)
|
hinken [SND (2006)]
III-3-2
|
33839 |
hinniken |
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (Q175p Riemst)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkelpaard:
/
djoekelpjad (Q175p Riemst)
|
schommelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hoed (Q175p Riemst)
|
Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)]
III-1-3
|