20414 |
peetoom |
peteren:
pjitərə (Q175p Riemst)
|
hoe heet de man die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
paat:
pót (Q175p Riemst)
|
hoe heet de vrouw die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)]
III-2-2
|
20812 |
pekel |
pekel:
pikǝl (Q175p Riemst)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
pekelbak:
pikǝlbak (Q175p Riemst)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
šā.x (Q175p Riemst)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
24856 |
perzikkruid |
wilweie:
welwɛi̯ǝ (Q175p Riemst)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (Q175p Riemst)
|
pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
33568 |
peterselie |
petersel:
pitərsil (Q175p Riemst)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
šōͅl (Q175p Riemst)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|