26051 |
berrie |
be(e)r:
bęr (Q168a Rijkhoven)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
bellen:
bɛlǝ (Q168a Rijkhoven)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
21532 |
besteken |
feestdag vieren:
iemend z’n feesdoag vieren (Q168a Rijkhoven)
|
Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21471 |
betalen |
betalen:
de moes geld hemme vor te betoulen (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
onnozel:
he stond onnjeuzel (Q168a Rijkhoven),
voor de kop gelopen:
he wos vor de kop geloope (Q168a Rijkhoven)
|
hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
baan (Q168a Rijkhoven)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
20786 |
beurs, overrijp |
pappetig rijp:
pappətig rajp (Q168a Rijkhoven),
paprijp:
paprajp (Q168a Rijkhoven),
paprēp (Q168a Rijkhoven)
|
overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
vogelen:
foxǝlǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
25107 |
bewolkte lucht |
donkere lucht:
donkel (Q168a Rijkhoven),
overtrokken lucht:
ps. omgespeld volgens IPA.
jəvərtroͅk⁄əloͅg (Q168a Rijkhoven)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛ.sǝm (Q168a Rijkhoven),
bezem:
bɛsəm (Q168a Rijkhoven)
|
bezem [RND] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|