28511 |
derdeling |
derdeling:
da.rdǝleŋ (Q168a Rijkhoven)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
ook materiaal znd 23,4
deugeniet (Q168a Rijkhoven)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
’n bleuts (Q168a Rijkhoven)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dyø.r (Q168a Rijkhoven)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
nisɛi (Q168a Rijkhoven)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21310 |
dief |
schelm:
sjhelm (Q168a Rijkhoven)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dīp (Q168a Rijkhoven)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beestje:
ook in ZND 23, 009
beeske (Q168a Rijkhoven)
|
dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
22050 |
difterie |
witte plekjes:
witte plekskes (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|