e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rijkhoven

Overzicht

Gevonden: 1758
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het neerstrijken van de duif de val pakken: de val pakken (Rijkhoven) Hoe zegt men: het neerstrijken van de duif? [N 93 (1983)] III-3-2
het paard met een dubbele lijn leiden dobbele guide: dǫbǝl gits (Rijkhoven) Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35] I-10
het vuur doven doven: douve (Rijkhoven), uitdoen: aotdoen (Rijkhoven) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] III-2-1
heten heten: heeten (Rijkhoven) heeten [ZND 25 (1937)] III-2-2
heukeling heukel: jø.kǝl (Rijkhoven), heukeltje: jię.kǝlkǝ (Rijkhoven), mijtje: mętšǝ (Rijkhoven) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uitereengooien: ǫ.tǝrēgǫi̯ǝ (Rijkhoven) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: jheup (Rijkhoven) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel berg: barx (Rijkhoven), bergje: bɛrxskǝ (Rijkhoven) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte berg: ne barg (Rijkhoven), bergje: ps. of toch omspellen volgens IPA: [b@rx?sk\\]?  bɛrx⁄skə (Rijkhoven), hoogte: wan heugden (Rijkhoven), wat een heugden (Rijkhoven) heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hiel vers: vas (Rijkhoven, ... ) hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1