22002 |
het neerstrijken van de duif |
de val pakken:
de val pakken (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe zegt men: het neerstrijken van de duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
dobbele guide:
dǫbǝl gits (Q168a Rijkhoven)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
19415 |
het vuur doven |
doven:
douve (Q168a Rijkhoven),
uitdoen:
aotdoen (Q168a Rijkhoven)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
20404 |
heten |
heten:
heeten (Q168a Rijkhoven)
|
heeten [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukel:
jø.kǝl (Q168a Rijkhoven),
heukeltje:
jię.kǝlkǝ (Q168a Rijkhoven),
mijtje:
mętšǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitereengooien:
ǫ.tǝrēgǫi̯ǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
jheup (Q168a Rijkhoven)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
33704 |
heuvel |
berg:
barx (Q168a Rijkhoven),
bergje:
bɛrxskǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
berg:
ne barg (Q168a Rijkhoven),
bergje:
ps. of toch omspellen volgens IPA: [b@rx?sk\\]?
bɛrx⁄skə (Q168a Rijkhoven),
hoogte:
wan heugden (Q168a Rijkhoven),
wat een heugden (Q168a Rijkhoven)
|
heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
vas (Q168a Rijkhoven, ...
Q168a Rijkhoven)
|
hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|