34571 |
langwagen |
langwagel:
lā.ŋkwǭgǝl (Q168a Rijkhoven)
|
Vierwielige wagen, waarvan het voorste en het achterste asstel met elkaar verbonden zijn door een lange zware balk, de zogenaamde "langboom". De bak rust op drie ronblokken (zie dat lemma). Het achterstel bestaat uit een as, een asblok (zie dat lemma) en een rongblok. De langboom zit met een pin vast in het rongblok. Asblok en rongblok zijn op elkaar bevestigd. De twee achterste wagenarmen zorgen er samen met de langboom voor dat het achterstel onbeweeglijk is. Het voorstel bestaat uit een asblok, een middenblok en een rongblok. De bak rust op de rongblokken; de langboom en de voorste wagenarmen steken door het middenblok. Dwars door de drie blokken steekt een draaipin, waardoor het rongblok kan draaien boven de andere blokken. De dissel (zie dat lemma) zit geklemd tussen de voorste wagenarmen. De langwagen komt voornamelijk in Haspengouw, meer bepaald Droog-Haspengouw, voor. [N 17, 43c; N G, 51 + 70a; JG 1b + 1d]
I-13
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
witte streep:
witǝ strēp (Q168a Rijkhoven)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
dat geet lantsem (Q168a Rijkhoven)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
laster (Q168a Rijkhoven)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18999 |
lasteren |
kwaaitongen:
ook materiaal znd 30, 01
kooitongen (Q168a Rijkhoven)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lestig (Q168a Rijkhoven)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
lueten (Q168a Rijkhoven)
|
laten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22076 |
laten uitvliegen |
uitlaten:
oatleute (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24990 |
lauw |
lauw:
lawoutter (Q168a Rijkhoven)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
kwaad:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
ko-oi njeut (Q168a Rijkhoven)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|