18199 |
openbroek met linten |
open broek:
uōpə bruk (Q158p Riksingen),
snelpisser:
sneͅlpisər (Q158p Riksingen)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opklø̄rə (Q158p Riksingen)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32928 |
opper |
mijt:
mē.t (Q158p Riksingen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
opkomen:
opkomə (Q158p Riksingen),
rupselen:
røͅpsələ (Q158p Riksingen)
|
oprispen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
op een hoop leggen:
ǫp nǝn hōp lęgǝ (Q158p Riksingen)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
17900 |
optillen |
oplichten:
oplichten (Q158p Riksingen)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espres (Q158p Riksingen)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
25409 |
oren verwijderen |
afsnijden:
ǭfsnɛ̄jǝ (Q158p Riksingen)
|
De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69]
II-1
|
22737 |
orgel |
orgel:
ēn šōn oksâl meͅt nə nuuwə øͅrchəl (Q158p Riksingen)
|
Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
34053 |
os |
os:
ǫs (Q158p Riksingen)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|