18546 |
rijbroek |
culotte (fr.):
vloeren broek die onderaan versmalt, in de aard van een rijbroek
kəlot (Q158p Riksingen),
rijbroek:
reͅbruk (Q158p Riksingen)
|
culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
jagen:
jagen (Q158p Riksingen)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
trochelen:
troxǝlǝ (Q158p Riksingen)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
boi (Q158p Riksingen)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
eine genderm (Q158p Riksingen)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
25186 |
rijp, rijmx |
bevroren ijzel:
bəvrōrə īzəl (Q158p Riksingen),
nevel:
nijvel (Q158p Riksingen)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
boonstaak (Q158p Riksingen),
rijs:
rɛjs (Q158p Riksingen)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)]
I-7
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen/randen afdoen:
reͅŋ ōͅ.fdyn (Q158p Riksingen),
reͅŋ ōͅ.fdøͅn (Q158p Riksingen)
|
[N Q (1966)] [ZND 01u (1924)]
I-7
|
21214 |
riool |
buis:
baus (Q158p Riksingen)
|
Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
33478 |
rode aalbes |
rode kroezeltjes:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
roiə krysəlkəs (Q158p Riksingen)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|