33683 |
steenachtige grond |
keiland:
kē̜lānt (Q158p Riksingen)
|
Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4]
I-8
|
29610 |
steenbakkersklei |
brikkengrond:
brekǝgrǫnt (Q158p Riksingen)
|
Algemene benaming voor de grondstof waarmee bakstenen vervaardigd worden. Doorgaans wordt alleen de leem gebruikt die direct onder de aardoppervlakte wordt aangetroffen (Donkers, pag. 21). [N 27, 48; N 98, 20; monogr.]
II-8
|
28206 |
steengruis |
kiezel:
kīzǝl (Q158p Riksingen)
|
Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.]
I-8
|
19637 |
steenkool |
kolen:
koeëlen (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen),
koulə (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen)
|
steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
21421 |
stelen |
stelen:
stèlen (Q158p Riksingen)
|
stelen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
21422 |
stelen, scheefslaan |
comme ci comme a (fr.) doen:
Van Dale (FN): comme2, comme ci comme ça, zo zo, zn gangetje.
kom sī kom sa døn (Q158p Riksingen),
oppakken:
oppakkə (Q158p Riksingen),
pikken:
pökkə (Q158p Riksingen),
scheefslaan:
šēf sløn (Q158p Riksingen),
sjoepen:
sūpə (Q158p Riksingen)
|
Hij heeft het in t geheim weggenomen (gemeenzame uitdrukkingen als "scheefslaan, pikken"enz). [ZND 01u (1924)]
III-3-1
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
potje:
pötteke (Q158p Riksingen)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
25195 |
sterx |
ster:
stār (Q158p Riksingen)
|
ster [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stĭĕfkənnər (Q158p Riksingen)
|
stiefkinderen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
halfmoene:
cf. WNT s.v. "moene"; zie "moei
hàfmoin (Q158p Riksingen),
stiefmoene:
stifmoin (Q158p Riksingen)
|
stiefmoeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|