33511 |
boomgaard |
fruitwei:
freutwei (Q158p Riksingen),
frø͂ͅt[wei} (Q158p Riksingen)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
24511 |
boomstronk |
kont:
kont (Q158p Riksingen),
(m.).
koͅnt (Q158p Riksingen)
|
boomstronk [ZND 07 (1924)] || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
veer:
vē̜r (Q158p Riksingen)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōnǝ (Q158p Riksingen),
boon:
bōn (Q158p Riksingen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
hemdsknoopje:
himəsknøpkə (Q158p Riksingen)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
bootje (Q158p Riksingen)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
veur immend beurg blijve (Q158p Riksingen)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
borrel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
borrel (Q158p Riksingen),
grote, een -:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
groote (Q158p Riksingen)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich heub eine kaa op de bos (Q158p Riksingen)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
18400 |
borstrok |
onderlijfje:
oͅnərleͅfkə (Q158p Riksingen)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|