e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Riksingen

Overzicht

Gevonden: 1965
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomgaard fruitwei: freutwei (Riksingen), frø͂ͅt[wei} (Riksingen) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7
boomstronk kont: kont (Riksingen), (m.).  koͅnt (Riksingen) boomstronk [ZND 07 (1924)] || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] III-4-3
boomwagen veer: vē̜r (Riksingen) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: bōnǝ (Riksingen), boon: bōn (Riksingen) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje hemdsknoopje: himəsknøpkə (Riksingen) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boot(je) boot(je): bootje (Riksingen) een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)] III-3-1
borg blijven borg blijven: veur immend beurg blijve (Riksingen) Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)] III-3-1
borrel borrel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  borrel (Riksingen), grote, een -: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  groote (Riksingen) druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)] III-2-3
borstkas borst: ich heub eine kaa op de bos (Riksingen) Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] III-1-1
borstrok onderlijfje: oͅnərleͅfkə (Riksingen) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3