33653 |
braakland |
braak:
brōǝk (Q158p Riksingen),
braakland:
brǫǝklānt (Q158p Riksingen),
wildernis:
weldǝrnes (Q158p Riksingen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)
broͅmmlə (Q158p Riksingen)
|
braambes [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
24474 |
braamstruik |
bramen:
bremen (Q158p Riksingen)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
vlees brooie (Q158p Riksingen)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
overgeven:
[gewoon]
euvergeive (Q158p Riksingen)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
bjanə (Q158p Riksingen),
losbranden:
lǫsbjanǝ (Q158p Riksingen)
|
branden [ZND 01 (1922)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32]
II-1, III-2-1
|
19635 |
brandhout |
metershout:
mētərshōt (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen),
vinkelhout:
fonkelhoot (Q158p Riksingen),
vonkelhout:
foͅŋkəlhōt (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen)
|
[ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)]
I-7, III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
schouwmuur:
šōǝu̯mūr (Q158p Riksingen)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
ǫndǝrhø̜lǝp (Q158p Riksingen)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drɛf (Q158p Riksingen)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|