24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
vallen (Q158p Riksingen)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
bak:
bak (Q158p Riksingen)
|
de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
24866 |
akkerdistel, distel |
dissel:
dissel (Q158p Riksingen)
|
distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
voor:
[voor] (Q158p Riksingen)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
22335 |
alles kwijt |
alles verspeeld:
alles verspelt (Q158p Riksingen),
rets:
rets (Q158p Riksingen)
|
Hij is alles kwijt (bij het spel alles verliezen). [ZND 01u (1924)] || Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
alpin (fr.):
alpe͂ (Q158p Riksingen)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op het altoir (Q158p Riksingen)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
18371 |
andere damesschoenen |
ballerinetje (<fr.):
balərinəkəs (Q158p Riksingen),
open schoen:
opə šyn (Q158p Riksingen)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20656 |
andijvie |
andijve:
andive (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (Q158p Riksingen)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|