19090 |
gedienstig |
gedienstig:
dei és gedienstig (Q158p Riksingen)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19046 |
geduld |
patience (fr.):
héit toch wat peehence (Q158p Riksingen)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
braaf:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
braaf (Q158p Riksingen),
content:
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
kontant (Q158p Riksingen)
|
gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gēͅlveͅrf (Q158p Riksingen),
geelziekte:
gèilzikde (Q158p Riksingen)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || geelzucht [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
geen cent wooid (Q158p Riksingen)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
29054 |
geer |
geer:
gēr (Q158p Riksingen)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaupe (Q158p Riksingen)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gêhōuŋer (Q158p Riksingen)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grāx (Q158p Riksingen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
gekapvlees (Q158p Riksingen)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|