id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17919 | kietelen | krieuwselen: krīfsələ (Riksingen) | kittelen [ZND 01u (1924)] III-1-2 |
24337 | kikker | kwakvors: ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004 kwakvos (Riksingen) | kikvors [ZND 01 (1922)] III-4-2 |
20308 | kind (algemene benaming) | kind: kend (Riksingen), kent (Riksingen) | kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2 |
20173 | kind (troetelnaam) | baasje: znd 11, B7 béskə (Riksingen), lief: znd 11, B7 leef (Riksingen), mannetje: znd 11, B7 mənnəkə (Riksingen), muiltje: znd 11, B7 məlkə (Riksingen), tutter: znd 11, B7 tutər (Riksingen) | kind; liefkozend woord tegenover kinderen gebruikt door ouders en volwassenen [ZND 11 (1925)] III-2-2 |
20190 | kind van een zus | gezusterskinder: gəzustərskənnər (Riksingen) | gezusterskinderen [ZND 11 (1925)] III-2-2 |
18674 | kinderkleren | kinderkleren: kenərklēr (Riksingen) | kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)] III-1-3 |
18362 | kinderschort met mouwen | kindervoordoekje: kenərvørəkskə (Riksingen) | kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18073 | kinkhoest | kiekhoest: kīkhūs (Riksingen) | kinkhoest [ZND 01u (1924)] III-1-2 |
29843 | kippen | hennen: henǝ (Riksingen), hø̜̄nǝ (Riksingen) | De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12 |
33406 | kippenladder, kippenleertje | hennenleddertje: hinǝlødǝrkǝ (Riksingen) | Het laddertje of een plank met dwarslatjes waarlangs de kippen het boven een stal gelegen kippenverblijf of de slaapzolder kunnen bereiken. Het voorwerp timmert men meestal met eigen middelen primitief in elkaar. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63d; A 48, 17b; L 40, 62a en 62b; monogr.] I-6 |