18019 |
kuchen |
kruchen:
krüchen (Q117b Rimburg)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
troep:
trop (Q117b Rimburg)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuifje:
ee kuufke (Q117b Rimburg)
|
kuif [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifjesleeuwer:
kuufkesleeuver (Q117b Rimburg),
kuufkeslêêver (Q117b Rimburg)
|
kuifleeuwerik || leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kūp (Q117b Rimburg),
tijn:
tiŋ (Q117b Rimburg)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kypǝr (Q117b Rimburg)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
brade:
broa (Q117b Rimburg),
kuit:
kuut (Q117b Rimburg)
|
kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
19015 |
kundig |
kundig:
kundig (Q117b Rimburg)
|
kundig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køstēk (Q117b Rimburg)
|
kussensloop [SGV (1914)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
waswijf:
wesjwief (Q117b Rimburg)
|
klappei [SGV (1914)]
III-1-4
|