21564 |
eerste opbod |
inzet:
den inzat (L329p Roermond),
inzat (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
de eerste verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij bij opbod wordt geboden [den inzet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24972 |
eerstvolgend, ernaast |
volgend:
volgende (L329p Roermond),
vòlgəndə (L329p Roermond)
|
eerstvolgend, direct op een genoemde volgend [naast] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20520 |
eetbare slak |
slek:
sjlek (L329p Roermond),
sjlèk (L329p Roermond)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19571 |
eetlepel |
eetlepel:
aetlaepel (L329p Roermond),
éétléépel (L329p Roermond),
paplepel:
paplaepel (L329p Roermond),
papléépel (L329p Roermond),
soeplepel:
soeplaipel (L329p Roermond),
soepléépel (L329p Roermond)
|
eetlepel || lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || paplepel
III-2-1
|
20613 |
eetlust |
appetijt:
eetlust niet gebruikelijk
appetiet (L329p Roermond)
|
eetlust
III-2-3
|
23912 |
eeuwig |
eeuwig:
eewig (L329p Roermond)
|
Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24430 |
egel |
kroe-egel:
veroud.
krōē(w)aechel (L329p Roermond),
stekelvarken:
sjtêkelvèrke (L329p Roermond)
|
egel [DC 04 (1936)] || stekelvarken
III-4-2
|
24751 |
egelboterbloem |
boterbloem:
WLD
botterbloom (L329p Roermond)
|
Egelboterbloem (ranunculus flammula 15 tot 50 cm groot. De stengels staan rechtop of zijn opstijgend, soms gedeeltelijk liggend en wortelend; de bladeren zijn langwerpig tot lancetvormig, de onderste zijn lang gesteeld en gaafrandig of iets getand; de b [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32788 |
eggen |
egen:
ē̜gǝ (L329p Roermond),
eggen:
ęqǝ (L329p Roermond)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
32808 |
eggen na het zaaien |
zaad[eggen]:
zǭt˱[eggen] (L329p Roermond)
|
Met de hand gezaaid graan moest met de eg in de grond worden gewerkt. Daarvoor gebruikte men de zaadeg. Als men niet over zulk een eg beschikte of als men gezien de grondsoort e.d. de verschillende bewerkingen of egwijzen met dezelfde eg(soort) kon uitvoeren, egde men de ingezaaide akker na met de gewone eg, die dan "bot" was aangespannen. Machinaal (in rijen) gezaaid graan hoeft niet ondergeëgd te worden, omdat het door de zaaimachine al in de grond is gebracht. Men egde een aldus ingezaaide akker soms nog een keer na, om de sporen van de zaaimachine en de paardetrappen uit te wissen. Als men bij het na-eggen van het ingezaaide stuk geen keerstroken in acht hoefde te nemen, werkte men de kanten van de akker af, door enkele banen rond het hele perceel te eggen. Voor ''eggen'' en ''eggen'' zie het lemma ¬¥eggen¬¥.' [JG 1a+ 1b+ 1d; N 11, 80b; N 11A, 172c + 178; N P, 16 add.; div.; monogr.]
I-2
|