e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haast haast: hao:s (Roermond), spoed: sjpoo:d (Roermond) haast || spoed III-1-4
haast hebben jagen: jage (Roermond), jakkeren: jàkkere (Roermond), jàkkərə (Roermond), zich spoeden: zich sjpo:je (Roermond), haasten niet gebruikelijk men zegt zich sjpoje  zich sjpoje (Roermond) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] || haasten || spoeden, zich III-1-4
haastig haastig: hēūstig (Roermond), häö:stig (Roermond), häöstig (Roermond), hortig: hòrtig (Roermond), jachtig: jàgtig (Roermond), ongeduldig: ongedöldig (Roermond) haastig || in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis ektis: ae:ktes (Roermond), hagedis: hagedis (Roermond, ... ) hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelbui bijs: ps. (*): Roermonds woord! (vrouwelijk: bȉze).  bīē:s (Roermond), hagelbui: haachelbuuj (Roermond), hagelbuuj (Roermond), hagelschuil: haxelšōēl (Roermond), schuil hagel: šōēl haaxel (Roermond) hagelbui [DC 16 (1948)] || snijdende gure wind; regen- of hagelbui III-4-4
hagelen hagelen: hachele (Roermond), hagele (Roermond) hagelen [DC 53A (1978)] III-4-4
hagelkruis hagelkruis: hagelkruuts (Roermond, ... ) Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hagelsteen, hagelkorrel hagel: haachel (Roermond), Opm. is een jongere benaming.  hagel (Roermond), hagelsteen: eine hagesjtein (Roermond), hagelsjtein (Roermond, ... ), hagelstein (Roermond) hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hagelx hagel: haachəl (Roermond) hagel III-4-4
hak hak: hak (Roermond, ... ) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10