19768 |
het vuur aansteken |
aanschieten:
aansje:te (L329p Roermond)
|
aansteken
III-2-1
|
19415 |
het vuur doven |
doven:
douve (L329p Roermond),
⁄t vuur douve (L329p Roermond),
laten uitgaan:
de kachel ōēt laote gaon (L329p Roermond),
sjtoof laote oetgaon (L329p Roermond),
⁄t vŭŭr in de sjtoof laoten ŏĕtgaon (L329p Roermond),
uit laten gaan:
de kachel oet laote gaon (L329p Roermond),
⁄t vuur oet laote gaon (L329p Roermond),
uitgaan:
oetgaon (L329p Roermond)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
aardappelen-appelen:
aerpele-appele (L329p Roermond),
hete bliksem:
heite bliksem (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
Syst. Veldeke
heite bliksem (L329p Roermond),
stamppot van aardappelen met appelen:
Syst. WBD
sjtamppot van éérpele mit appelen (L329p Roermond)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32923 |
heukeling |
opper:
ǫpǝr (L329p Roermond)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitspreiden:
utšpręi̯ǝ (L329p Roermond)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
32381 |
heulbank |
boorblok:
bǭrblǫk (L329p Roermond),
post:
pǫst (L329p Roermond)
|
Een houten stellage, meestal vervaardigd uit een boomstam, waar in het midden een verdieping is aangebracht waarin de te bewerken klompen met behulp van stukken hout kunnen worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden. Zo kan de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. Zie ook afb. 237. Aan de zijkant van de heulbank zijn vaak twee houten pennen aangebracht waarin de messen en boren die bij het heulen worden gebruikt, vastgezet kunnen worden wanneer ze gewet dienen te worden. Zie ook het lemma ɛwettoppenɛ.' [N 97, 14a; A 29, 2; A 29a, 5a; monogr.]
II-12
|
17645 |
heup |
heup:
heup (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
huəp (L329p Roermond),
hö:p (L329p Roermond)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
ishcias (L329p Roermond),
isias (L329p Roermond),
jicht:
jich (L329p Roermond)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bult:
buljt (L329p Roermond),
bult (L329p Roermond),
eine bult (L329p Roermond),
hoogte:
heu:chtə (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
heu:gdə (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
heugte (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
heugtə (L329p Roermond),
opstapje:
òpsjtèpkə (L329p Roermond),
verhoging:
verheuging (L329p Roermond)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
klats:
klaats (L329p Roermond),
klāāts (L329p Roermond),
slag:
sjlāāg (L329p Roermond)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|