22496 |
meetje steken |
steken:
sjtaeke (L329p Roermond),
sjtaike (L329p Roermond)
|
Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)] || Steken: d) jongensspel met knopen of centen waarbij de spelers van enkele meters afstand de knoop of de cent op of zo dicht mogelijk bij een getrokken streep proberen te gooien.
III-3-2
|
31342 |
meetlat, duimstok |
liniaal:
linijāl (L329p Roermond
[(met schaalverdeling)]
),
meter:
mē̜tǝr (L329p Roermond
[(1 of 2 meter lang)]
)
|
Een in centimeters en/of duimen (inches) verdeelde maatstok van hout of metaal. Het woordtype zollstock (Q 116, Q 121c) duidt een vouwbare meetlat ter lengte van een meter of meer aan die men in de broekzak kan opbergen. Zie ook afb. 74. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3; monogr.]
II-11
|
21882 |
meevaller |
buitenkansje:
boetekenske (L329p Roermond),
mazzel:
mazzel (L329p Roermond),
roefel:
roefəl (L329p Roermond)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22458 |
mei |
mei:
mei (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
meij (L329p Roermond),
De meij sjteit op de daak.
meij (L329p Roermond)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] || Mei: b) versierde tak of kleine boom die op een gebouw wordt geplaatst als dit "onder de kap"is.
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
mɛj (L329p Roermond),
meiboom:
meibaum (L329p Roermond),
meiboum (L329p Roermond)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māxt (L329p Roermond),
māǝx (L329p Roermond)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenstruik:
-
deurnesjtroek (L329p Roermond)
|
meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikaever (L329p Roermond),
meikäver (L329p Roermond),
meikèver (L329p Roermond),
muldenaar:
muldeneer (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
mö:ldenee:r (L329p Roermond),
ideosyncr.
muldeneer (L329p Roermond),
WBD/WLD
möldəneer (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
21699 |
meineed |
valse eed:
valse eid (L329p Roermond)
|
een valse eed, meineed [N 96D (1989)]
III-3-1
|
33553 |
meiraap |
kelen:
LDB
kaele (L329p Roermond)
|
De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)]
I-7
|