21475 |
neger |
krabbia:
Opm. krabbeja is in gebruik geweest in de jaren tussen de twee wereldoorlogen; het was de nabootsing van het woord (lekker, fijn?) waarmee ventende negers hun lekkernijen aanprezen.
krabbeja: (L329p Roermond),
zwarte, een -:
zwjarte (L329p Roermond)
|
neger [N 102 (1998)] || neger, kleurling
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nek (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
nĕk (L329p Roermond)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24042 |
neomist |
neomist (<gr.):
neomis (L329p Roermond)
|
Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32853 |
nerf van de weide |
graslaag:
[gras]lǭx (L329p Roermond)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
nerf (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
LDB
nerf (L329p Roermond),
WBD-WLD
nèrf (L329p Roermond)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24215 |
nest |
nest:
nès (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
nés (L329p Roermond),
nestje:
dim.mv.
neskes (L329p Roermond)
|
nest
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
nes (L329p Roermond),
ideosyncr.
nes (L329p Roermond),
WBD/WLD
nès (L329p Roermond),
worp:
eine wórp (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34521 |
nestei |
nestei:
nęzęi̯ (L329p Roermond)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
boewe (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
nest dragen:
ēs drage (L329p Roermond)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
doek:
dōk (L329p Roermond)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|