e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nippen lebberen: Sjeij toch oet mit det gelebber aan de liemenaad  lebbere (Roermond), nippen: nippe (Roermond, ... ), pitsen: pitse (Roermond, ... ), sippen: drink dien mèlk noew oet, neet zo sippe  sippe (Roermond) het voortdurend met kleine slokjes drinken || Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] || met kleine teugjes drinken III-2-3
noemen noemen: neume (Roermond, ... ), neumĕ (Roermond), neumə (Roermond), nymə (Roermond), zeggen: sèkkə (Roermond) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nog in het ei zittend kipje kieken: kii̯kǝ (Roermond) [N 19, 40a] I-12
nooddoop nooddoop: nootduip (Roermond) Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)] III-3-3
noodklok noodklok: noodklok (Roermond, ... ) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3
noodvoederen bijvoeren: bīvōrǝ (Roermond) Het voederen aan het einde van de winter, als de bijen door hun eigen voorraad heen zijn en het nog te koud is om zelf honing te halen. Volgens de informant van L 333 is dit bijvoeren uit den boze en mag het eigenlijk niet voorkomen. [N 63, 110b; Ge 37, 194; monogr.] II-6
noot noot: neut krake n Hel noot Jónges ware neut aan t aafgoje Dan goje ze mit mien knäök de neut van de boum: dan ben ik al lang dood n Douf noot: loze noot  noot (Roermond) noot III-2-3
nootmuskaat muskaat: besjaot op de bloomkool doon  besjao:t (Roermond), De besjaote zeen op  besjao:t (Roermond), Ich mót nog get besjaot euver de bloomkool doon mie wieske maak van binnen werm wie bloom, kajen, besjaot  besjao:t (Roermond), Op de bloomkool mót nog get besjaot Mie wieske maak van binne werm, wie bloom, kajen, besjaot zie ook nootmuskaat  besjao:t (Roermond) muskaat || muskaatnoot || nootmuskaat III-2-3
nors onvriendelijk: onvruntjelik (Roermond), stuurs: sjtuurs (Roermond), zuur: zōēr (Roermond) onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)] III-3-1
nosema nosema: nosema (Roermond) Ziekte die de darm van de bij aantast. De nosema-bacil is een darmparasiet of zwakteparasiet. Deze parasiet wordt in de hand gewerkt door stuifmeelgebrek. Deze bacil vormt sporen die in honing verblijven en door de bijen bij de voeding worden ingenomen. Bij hun tocht door de darm ontwikkelen deze sporen zich weer tot bacil. In de darm vermenigvuldigen ze zich zeer snel. De besmette bijen sterven dan ook al na twee à drie dagen. Bestrijding in zeer ernstige gevallen door afzwavelen en verbranden van het volk. Ook andere, chemische bestrijding is mogelijk. [N 63, 71; N 63, 71a] II-6