18845 |
beteuterd |
beduusd:
beduus (L329p Roermond),
beteuterd:
beteuterd (L329p Roermond),
bəteutərt (L329p Roermond),
overdonderd:
euverdonderd (L329p Roermond),
sip:
sip (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
van streek:
van streek (L329p Roermond)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21516 |
betrappen |
betrappen:
betrappe (L329p Roermond),
bətrappə (L329p Roermond)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
beginnen te betrekken:
begint te betrekke (L329p Roermond),
betrekken:
betrek (L329p Roermond),
betrekke (L329p Roermond),
betrekken (L329p Roermond),
bətrékkə (L329p Roermond),
de lucht betrekt (L329p Roermond),
gaan betrekken:
betréke gaon (L329p Roermond),
overtrekken:
de locht euvertrekt (L329p Roermond),
de lóch euvertrek (L329p Roermond),
Nb. het dakje moet boven de ks komen!!
övertro^k^ken (L329p Roermond),
toetrekken:
trekt toe (L329p Roermond),
zich overtrekken:
de lócht euvertrekt zich (L329p Roermond)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
betten:
bette (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23042 |
beugelbaan |
baan:
Vader is op de baan = beugelbaan (alleen in deze betekenis ook baa:nj).
baa:n(j) (L329p Roermond),
beugelbaan:
z. ook baan.
beugelbaa:n(j) (L329p Roermond)
|
Baan: 2. aangelegd terrein voor sport. || Beugelbaan: beugelbaan.
III-3-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
beugele (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
126
beugəl! (L329p Roermond),
Opm. Het Limburgse beugelspel is anders dan het vroegere beugel- of kolfspel in het A.N.
beugele (L329p Roermond)
|
Beugel! || Beugelen: beugelen. || Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
poort:
port (L329p Roermond),
pōrt (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
Hae lik sjoon veur de pórt.
pórt (L329p Roermond)
|
De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)] || Poort: c) (beugelsp.).
III-3-2
|
18378 |
beugeltas |
beugeltas:
beugeltes (L329p Roermond),
beugeltès (L329p Roermond)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (L329p Roermond)
|
beuk
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennootje:
bo:keneutje (L329p Roermond)
|
beukenootje
III-4-3
|