e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roofbijen rovers: rø̜jvǝrs (Roermond) Bijen die honing roven bij andere volken. Wanneer bijen in drachtloze perioden geen honing meer kunnen vinden in de bloemen, dan gaan ze die zoeken bij andere volken. [N 63, 67c; N 63, 67a; Ge 37, 96; monogr.] II-6
roofvogel, algemeen adelaar: adelee:r (Roermond), roofvogel: raufvoogel (Roermond) adelaar || een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)] III-4-1
rooien breken: brē̜kǝ (Roermond) Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.] I-8
rooien met de hand, dabben dabben: dabǝ(n) (Roermond), wroeten: wroeten (Roermond) Het met de hand uit de grond halen van aardappelen: het uit de grond trekken van de struik, het schudden ervan zodat de aardappelen van de wortels vallen en het bijeenrapen ervan. In de A- en Lu-vragenlijsten was wel uitdrukkelijk de vraag "rooien met de handen" opgenomen, maar doorgaans toch het algemene woord voor rooien opgegeven, hetzelfde als in het vorige lemma Rooien, Algemeen. In deze gevallen is hier dat algemene woord niet herhaald. Hier staan alleen de lexicale afwijkingen van "uitdoen". [N 12, 18b; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 23, 17d2; Lu 1, 17d2] I-5
rooien met de ploeg uitploegen: ūtplōgǝ (Roermond) Rooien met een werktuig dat door een paard of een trekker getrokken wordt. Vergelijk de opmerking van J.Goossens bij zijn enquête-materiaal: "Tegenwoordig rooit men ook aardappelen met de ploeg. Dit is niet zo moeilijk omdat de aardappelen in ɛbalkenɛ groeien nadat ze aangeaard zijn. Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [N 12, 17; JG 1a; monogr.; add. uit N 12, 18] I-5
rooien, algemeen plukken: pløkǝ (Roermond), rooien: rōi̯ǝ (Roermond), uitdoen: ūt˱dōn (Roermond) In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c] I-5
rook damp: waat hink hiej \'nen damp, waat höb-ger weer zitte te rouke sigaredamp vaak wordt damp gebruikt i.p.v. rouk  damp (Roermond), kwalm: galm < A.N. kwalm  galm (Roermond), rook: Der is gei sjtaal windj, de rouk geit pielrech ómhoog Ich heb traone in de ouge van de rouk  rouk (Roermond) rook || rook, damp III-2-1
rookvlees gerookt vlees: geruikvleis (Roermond), gərøͅi̯k˃vleͅi̯s (Roermond), rookvlees: ruikfleis (Roermond), ruikvleis (Roermond, ... ), rèùk vléés (Roermond) rookvlees || rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
room boks van moeder: boks van mōdǝr (Roermond), de broek van moeder: de boks van moder (Roermond), room: de raum (Roermond), roum (Roermond, ... ), rǫu̯m (Roermond), Syst. Veldeke  roum (Roermond), Syst. WBD  roum (Roermond), vel: vel (Roermond), vɛl (Roermond) De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] I-11, III-2-3
roomhorentje crmehoren: kreemhoare (Roermond), crmetuitje: kraimtuutje (Roermond), roomhoren: roumheur (Roermond), Syst. WBD  roumhaore (Roermond), roomhorentje: Syst. Veldeke  roumhäörekes (Roermond), zwerende vinger: zjwèrende vinger (Roermond) Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)] III-2-3