28564 |
roofbijen |
rovers:
rø̜jvǝrs (L329p Roermond)
|
Bijen die honing roven bij andere volken. Wanneer bijen in drachtloze perioden geen honing meer kunnen vinden in de bloemen, dan gaan ze die zoeken bij andere volken. [N 63, 67c; N 63, 67a; Ge 37, 96; monogr.]
II-6
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
adelaar:
adelee:r (L329p Roermond),
roofvogel:
raufvoogel (L329p Roermond)
|
adelaar || een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33714 |
rooien |
breken:
brē̜kǝ (L329p Roermond)
|
Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.]
I-8
|
33202 |
rooien met de hand, dabben |
dabben:
dabǝ(n) (L329p Roermond),
wroeten:
wroeten (L329p Roermond)
|
Het met de hand uit de grond halen van aardappelen: het uit de grond trekken van de struik, het schudden ervan zodat de aardappelen van de wortels vallen en het bijeenrapen ervan. In de A- en Lu-vragenlijsten was wel uitdrukkelijk de vraag "rooien met de handen" opgenomen, maar doorgaans toch het algemene woord voor rooien opgegeven, hetzelfde als in het vorige lemma Rooien, Algemeen. In deze gevallen is hier dat algemene woord niet herhaald. Hier staan alleen de lexicale afwijkingen van "uitdoen". [N 12, 18b; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 23, 17d2; Lu 1, 17d2]
I-5
|
33204 |
rooien met de ploeg |
uitploegen:
ūtplōgǝ (L329p Roermond)
|
Rooien met een werktuig dat door een paard of een trekker getrokken wordt. Vergelijk de opmerking van J.Goossens bij zijn enquête-materiaal: "Tegenwoordig rooit men ook aardappelen met de ploeg. Dit is niet zo moeilijk omdat de aardappelen in ɛbalkenɛ groeien nadat ze aangeaard zijn. Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [N 12, 17; JG 1a; monogr.; add. uit N 12, 18]
I-5
|
33201 |
rooien, algemeen |
plukken:
pløkǝ (L329p Roermond),
rooien:
rōi̯ǝ (L329p Roermond),
uitdoen:
ūt˱dōn (L329p Roermond)
|
In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c]
I-5
|
19414 |
rook |
damp:
waat hink hiej \'nen damp, waat höb-ger weer zitte te rouke sigaredamp vaak wordt damp gebruikt i.p.v. rouk
damp (L329p Roermond),
kwalm:
galm < A.N. kwalm
galm (L329p Roermond),
rook:
Der is gei sjtaal windj, de rouk geit pielrech ómhoog Ich heb traone in de ouge van de rouk
rouk (L329p Roermond)
|
rook || rook, damp
III-2-1
|
20516 |
rookvlees |
gerookt vlees:
geruikvleis (L329p Roermond),
gərøͅi̯k˃vleͅi̯s (L329p Roermond),
rookvlees:
ruikfleis (L329p Roermond),
ruikvleis (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
rèùk vléés (L329p Roermond)
|
rookvlees || rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
boks van moeder:
boks van mōdǝr (L329p Roermond),
de broek van moeder:
de boks van moder (L329p Roermond),
room:
de raum (L329p Roermond),
roum (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
rǫu̯m (L329p Roermond),
Syst. Veldeke
roum (L329p Roermond),
Syst. WBD
roum (L329p Roermond),
vel:
vel (L329p Roermond),
vɛl (L329p Roermond)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
crmehoren:
kreemhoare (L329p Roermond),
crmetuitje:
kraimtuutje (L329p Roermond),
roomhoren:
roumheur (L329p Roermond),
Syst. WBD
roumhaore (L329p Roermond),
roomhorentje:
Syst. Veldeke
roumhäörekes (L329p Roermond),
zwerende vinger:
zjwèrende vinger (L329p Roermond)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|