18768 |
scheergerief |
scheergerei:
sjaergreij (L329p Roermond)
|
scheergereedschap
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
sjaermets (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
sjairmets (L329p Roermond),
sjéérméts (L329p Roermond)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || scheermes
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
šęi̯ǝ (L329p Roermond)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjampə (L329p Roermond),
schanden:
sjantje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
schelden:
sje:lje (L329p Roermond),
schimpen:
sjimpe (L329p Roermond),
schobben:
vero
sjoebe (L329p Roermond)
|
kwaadspreken || op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden
III-1-4
|
18952 |
schelm |
schelm:
sjelm (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
¯ne sjilm woor vreuger opgehange
sjilm (L329p Roermond)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || schelm
III-1-4
|
32251 |
scheluw |
scheel:
šē̜l (L329p Roermond)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
20884 |
schelvis |
schelvis:
sjelvès (L329p Roermond),
Gekaokde sjelvès
sjelvès (L329p Roermond)
|
schelvis
III-2-3
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
sjemere (L329p Roermond),
’t sjemert al vreug dees daag (L329p Roermond),
= schemeren, b.v. als de avond begint te vallen en als je s avonds in t halfdonker zit.
schemere (L329p Roermond),
donker worden.
schemeren (L329p Roermond),
Nb. wordt ook figuurlijk gebruikt. t begint mich te sjeemere (t wordt me hoe langer hoe meer onduidelijk.
sjeemere (L329p Roermond)
|
schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
t sjeemert mich veur de auge (L329p Roermond),
t sjeemert mich veur mien aoge (L329p Roermond),
t sjemert mich (L329p Roermond),
sterren zien:
ich zeen sterre (L329p Roermond)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
avondslicht:
oaveslicht (L329p Roermond),
schemer:
de sjemer (L329p Roermond),
sjemer (L329p Roermond),
schemering:
schemering (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
sjeemering (L329p Roermond),
sjemering (L329p Roermond)
|
schemer, halfduister || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|