e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheergerief scheergerei: sjaergreij (Roermond) scheergereedschap III-1-3
scheermes scheermes: sjaermets (Roermond, ... ), sjairmets (Roermond), sjéérméts (Roermond) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || scheermes III-1-3
schei scheien: šęi̯ǝ (Roermond) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen schampen: sjampə (Roermond), schanden: sjantje (Roermond, ... ), schelden: sje:lje (Roermond), schimpen: sjimpe (Roermond), schobben: vero  sjoebe (Roermond) kwaadspreken || op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden III-1-4
schelm schelm: sjelm (Roermond, ... ), ¯ne sjilm woor vreuger opgehange  sjilm (Roermond) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || schelm III-1-4
scheluw scheel: šē̜l (Roermond) Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.] II-12
schelvis schelvis: sjelvès (Roermond), Gekaokde sjelvès  sjelvès (Roermond) schelvis III-2-3
schemeren schemeren: sjemere (Roermond), ’t sjemert al vreug dees daag (Roermond), = schemeren, b.v. als de avond begint te vallen en als je s avonds in t halfdonker zit.  schemere (Roermond), donker worden.  schemeren (Roermond), Nb. wordt ook figuurlijk gebruikt. t begint mich te sjeemere (t wordt me hoe langer hoe meer onduidelijk.  sjeemere (Roermond) schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: t sjeemert mich veur de auge (Roermond), t sjeemert mich veur mien aoge (Roermond), t sjemert mich (Roermond), sterren zien: ich zeen sterre (Roermond) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond avondslicht: oaveslicht (Roermond), schemer: de sjemer (Roermond), sjemer (Roermond), schemering: schemering (Roermond, ... ), sjeemering (Roermond), sjemering (Roermond) schemer, halfduister || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4