e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrobben schrobben: sjroebĕ (Roermond), šroebbə (Roermond), eder waek sjroebde de maag da gank mit zeipleuter  sjroebe (Roermond) schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1
schrobbezem schrobber: schruuber (Roermond), sjroeber (Roermond), sjruuber (Roermond), sjuuber (Roermond), šruubbər (Roermond), Den ummer en de sjruuber sjtinge nog in de gank  sjruuber (Roermond), deze dient om de vloer te schrobben  sjrübber (Roermond), schrobbezem: oe kort  sjroebbessem (Roermond) bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || boender || schrobber III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag rattenstaart: ratǝštɛrt (Roermond) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schroefdraad schroefdraad: šr ̇ūf˱drǭt (Roermond, ... ) De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.] II-11, II-12
schroeven schroeven: šr ̇uvǝ (Roermond) Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.] II-12
schroevendraaier schroevendraaier: šrūvǝdr ̇ęjǝr (Roermond) Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.] II-12
schrokken buffelen: buffele (Roermond), naar binnen slokken: nao binnə slòkə (Roermond), schransen: sjransen (Roermond, ... ), sjrànjsə (Roermond), sjrànsə (Roermond), vreten: vréeetə (Roermond), vréétə (Roermond) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: sjub (Roermond), sjubbe (Roermond), ideosyncr.  sjubbe (Roermond), WBD/WLD  sjup (Roermond) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schuchter bleu: bleu (Roermond, ... ), schouw: sjoewə (Roermond), verlegen: verlaege (Roermond) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] III-1-4
schudden met de riek schudden: šø̜dǝ (Roermond) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1