19661 |
schrobben |
schrobben:
sjroebĕ (L329p Roermond),
šroebbə (L329p Roermond),
eder waek sjroebde de maag da gank mit zeipleuter
sjroebe (L329p Roermond)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
schruuber (L329p Roermond),
sjroeber (L329p Roermond),
sjruuber (L329p Roermond),
sjuuber (L329p Roermond),
šruubbər (L329p Roermond),
Den ummer en de sjruuber sjtinge nog in de gank
sjruuber (L329p Roermond),
deze dient om de vloer te schrobben
sjrübber (L329p Roermond),
schrobbezem:
oe kort
sjroebbessem (L329p Roermond)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || boender || schrobber
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
rattenstaart:
ratǝštɛrt (L329p Roermond)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
šr ̇ūf˱drǭt (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.]
II-11, II-12
|
31961 |
schroeven |
schroeven:
šr ̇uvǝ (L329p Roermond)
|
Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.]
II-12
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
šrūvǝdr ̇ęjǝr (L329p Roermond)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
20489 |
schrokken |
buffelen:
buffele (L329p Roermond),
naar binnen slokken:
nao binnə slòkə (L329p Roermond),
schransen:
sjransen (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
sjrànjsə (L329p Roermond),
sjrànsə (L329p Roermond),
vreten:
vréeetə (L329p Roermond),
vréétə (L329p Roermond)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
sjub (L329p Roermond),
sjubbe (L329p Roermond),
ideosyncr.
sjubbe (L329p Roermond),
WBD/WLD
sjup (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bleu (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
schouw:
sjoewə (L329p Roermond),
verlegen:
verlaege (L329p Roermond)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
šø̜dǝ (L329p Roermond)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|