e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schudden van vruchten schuddelen: LDB  sjuddele (Roermond), schudden: sjudde (Roermond), sjúdde (Roermond) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7
schuier klederborstel: kleierborstel (Roermond), kleierburstel (Roermond) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schuifgrendel schoude: schjouw (Roermond), sjaag (Roermond, ... ), š ̇āj (Roermond), šāj (Roermond), schoude-tje: sjaegske (Roermond), schuif: schjuuf (Roermond), sjuuf (Roermond), schuifgrendel: sjuu‧fgrendel (Roermond), schuifje: sjuufke (Roermond), schuifpin: sjuufpi:n (Roermond) schuifgrendel [N 07 (1961)] || Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.] II-9, III-2-1
schuifje van de biechtstoel tralies: tralies (Roermond), venstertje: vinsterke (Roermond) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schuilgaan van de maan baadt: de moan bè:jt (Roermond) baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schuimen schuimen: sjoeme (Roermond), sjuume (Roermond), sjūūmə (Roermond) schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)] III-4-4
schuimspaan schuimslepel: sjuumslaipel (Roermond), Mit de sjuunslaepel \'t vèt aafsjöppe  sjuu:mslaepel (Roermond), uu kort  sjuumsléépel (Roermond), schuimspaan: schoemsjpaan (Roermond), sjoemsjpaan (Roermond) schuimlepel || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuld schuld: achtersjtallige sjöltj (Roermond), sjöld (Roermond), sjöldj (Roermond) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] III-3-1
schuld zonder papieren handschuld: handjsjöltj (Roermond) schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)] III-3-1
schuldig (zijn) schuldig (zijn): sjöldig (Roermond), sjöldig zeen (Roermond) schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] III-3-1