33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sǫkǝrbit (L329p Roermond),
suikerkroot:
sǫkǝrkrōt (L329p Roermond),
sǫkǝrkrǫt (L329p Roermond)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
klunjtə (L329p Roermond),
kluntje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
klöntje (L329p Roermond),
suikerklontje:
sókkerkluntje (L329p Roermond)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] || suikerklontje
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
erfoom:
erfoom (L329p Roermond),
suikeroom:
sooəkeroom (L329p Roermond)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
erftant:
erftant (L329p Roermond),
suikertant:
sooəkertant (L329p Roermond),
suikertante:
sokkertante (L329p Roermond)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23590 |
suisse |
kerkpolitie:
kerkeplies (L329p Roermond)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25049 |
suizen |
suizen:
(ww.).
soe:zə (L329p Roermond)
|
suizen
III-4-4
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
mien oore soeze (L329p Roermond),
tuiten:
mien oore toete (L329p Roermond),
toete (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
kwakkelen:
kwakele (L329p Roermond),
sukkelen:
sukkele (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (L329p Roermond),
druuper (L329p Roermond)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20951 |
taai stuk vlees |
leren thijs:
De biefsjtök is laerenties
lae:renties (L329p Roermond)
|
iets, inz. vlees dat taai is
III-2-3
|