e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wimper vlim: flummə (Roermond, ... ), vlumme (Roermond) ooghaar [DC 01 (1931)] || wimper [DC 01 (1931)] III-1-1
wind scheet: sjeet (Roermond, ... ), wind: windj (Roermond) Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)] III-1-1
wind (alg.) wind: windj (Roermond) wind III-4-4
winde winde: wi:nj (Roermond) windvoorn III-4-2
winderig weer boezerig (weer): Van Dale  boezerig (Roermond), ruw (weer): roe wèèr (Roermond), roew wair (Roermond, ... ), roew wéér (Roermond), winderig (weer): winjerig (Roermond), winjərig (Roermond) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)] III-4-4
windhoos windje: windje (Roermond), windstootje: ei wintjesteutje (Roermond) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windmolen windmolen: wenjtj[molen] (Roermond) Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.] II-3
windstilte bladstil (weer): bláádsjtil (Roermond), windstil (weer): windjsjtil (Roermond), winjd stjil (Roermond) windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
windzuiger windhapper: wentjhapǝr (Roermond), windzuiker: wentjzȳgǝr (Roermond), wentj˲zykǝr (Roermond) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkel nering: Van Dale: I. nering, 1. bedrijf, middel van bestaan, m.n. handel, kleinhandel, winkelbedrijf.  naering (Roermond), winkel: winkel (Roermond), winkəl (Roermond) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] III-3-1