33322 |
boeren |
akkeren:
akǝrǝ (L329p Roermond)
|
Het uitoefenen van het boerenbedrijf; voor de opgaven labeuren doorgaans met de speciale connotatie van zware lichamelijke arbeid. Andere bijzonderheden zijn bij de opgaven zelf vermeld. Voor Q 20, 101, 113 en 253 is aangetekend dat uitspannen (ūtɛ̄panǝ) wordt gebruikt voor het "ophouden met boeren"; in Q 101 wordt bovendien voor "beginnen met boeren" de term zich aanspannen (zix ānɛ̄panǝ) opgegeven. Zie ook kaart 5. [L 37, 11c; monogr.; add. uit N 5A, 95a]
I-6
|
24731 |
boerenjasmijn |
jasmijn:
jasmien (L329p Roermond),
jasmijn (L329p Roermond),
WBD-WLD
jàsmijn (L329p Roermond)
|
Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20681 |
boerenkool |
boerenmoes:
boeremoos (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
boerenmoos (L329p Roermond),
bōēremoo:s (L329p Roermond),
Syst. Veldeke
boeremoos (L329p Roermond),
Syst. WBD
boeremoos (L329p Roermond)
|
boerenkool || Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)]
I-7, III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
boerenmoes:
boeremoos (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
Syst. Veldeke
boeremoos (L329p Roermond),
boerenmoes met aardappelen ondereen:
boeremoos mit erpele ongerein (L329p Roermond),
stamppot van aardappelen met boerenmoes:
Syst. WBD
sjtamppot van éérpele mit boeremoos (L329p Roermond)
|
boeremoes || Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
vla:
Syst. WBD
flaa (L329p Roermond),
vlaai:
vlaai, flaaje (L329p Roermond),
Syst. Veldeke
flaaj (L329p Roermond),
Syst. WBD
flaaj (L329p Roermond)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalg:
sjwa:lg (L329p Roermond),
sjwalg (L329p Roermond),
sjwàlg (L329p Roermond),
šwal:ch (L329p Roermond),
zjwalg (L329p Roermond),
zwalg (L329p Roermond),
žwoͅləgə (L329p Roermond),
zwaluw:
zwaluu (L329p Roermond)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw [DC 35 (1963)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
boerin (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
buren (L329p Roermond),
halferse:
halferse (L329p Roermond),
halfǝrsǝ (L329p Roermond),
vrouw:
vrouw (L329p Roermond)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] || vrouw van de halfer
I-6, III-3-1
|
18836 |
boertig |
grauw:
grauw (L329p Roermond),
ordinair:
ordinair (L329p Roermond)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
bȳrkǝ (L329p Roermond),
bø̄rkǝ (L329p Roermond),
keuter:
kø̜̄tǝr (L329p Roermond)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
21605 |
boete |
boete:
boete (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
boetə (L329p Roermond)
|
Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-3
|