e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

Gevonden: 6145
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boon, algemeen bonen: bōnǝ (Roermond), boon: boo:n (Roermond), bōǝn (Roermond) boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7
boordenknoopje boordenknoopje: baordeknuipke (Roermond), boardeknuipke (Roermond), hemdenknoopje: hemdeknuipke (Roermond, ... ), knoopje: knuipke (Roermond) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boorijzer boor: bǭr (Roermond) Werktuig om ronde gaten te maken in hout of metaal, bestaande uit een metalen staaf met snijdende delen. Het boorijzer wordt bevestigd in een handvat, een booromslag of in de kop van een boormachine. [N 53, 160a; N 53, 161b; monogr.] II-12
boos giftig: giftig (Roermond), kwaad: kwaod (Roermond, ... ), kwaot (Roermond) boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] || kwaad III-1-4
boosaardig paard (een) kwade: kwǭi̯ǝ (Roermond) Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o] I-9
boot(je) boot(je): boot (Roermond, ... ) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
bord telder: teljer (Roermond), tēͅi̯ər (Roermond), teͅi̯ər (Roermond), téjjer (Roermond), Aet dienen tejjer laeg \'nen Tejjer soep Waem haet die tejjer gebraoke  te:jjer (Roermond) bord [Roukens 03 (1937)], [Weijnen BN 06 (1939)] || tafelbord III-2-1
bordenrek, schotelrek sierrekje: sierrekske (Roermond), telderrekje: teljerrekske (Roermond) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
borgen op de lat schrijven: op de lat sjrievə (Roermond), poffen: poetə (Roermond), uitstel (zn.): oetsjtel (Roermond, ... ) uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)] III-3-1
borrel borrel: borrel (Roermond), Waat weurt de borrel duur Hae had e paar borreltjes op Het gebruikelijke woord is dröpke ook jenever  bo:rrel (Roermond), drupje: drūpke (Roermond), dröpke (Roermond), dröpkə (Roermond), drəpke (Roermond), Ze wólle-n-m dröpke gaeve, mer hae zag, gèf mich lever e paar sent, hadde-ver maar ei dröpke, hadde-ver maar ei dröpke, oet e beerglaas of e sjöpke  dröpke (Roermond), schnaps (du.): Welke voorman lik neet ins gaer aan veur e sjöpke beer of e sjnepske  sjnaps (Roermond) borrel || borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || borreltje || glaasje jenever III-2-3