e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterloot dief: deef (Roermond), diefje: deefke (Roermond, ... ), LDB  deefke (Roermond) Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)] III-4-3
waterpokken pokken: poeke (Roermond), waterpokken: waterpokke (Roermond), waterpōkke (Roermond) Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)] III-1-2
waterput gat: xa.t (Roermond), put: pøͅt (Roermond, ... ), waterput: waterpøͅt (Roermond), wātərpøͅt (Roermond) [DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [RND 08] [Roukens 03 (1937)] [Willems (1885)] I-7
waterranonkel ranonkel: renónkel (Roermond) ranonkel III-4-3
waterring van de mijt waterlaag: wātǝrlǭx (Roermond), waterring: wātǝrreŋk (Roermond) Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
waterspin waterspin: watersjpin (Roermond) waterspin [N 26 (1964)] III-4-2
waterzucht waterzucht: waterzuch (Roermond), zucht: zuch (Roermond) Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)] III-1-2
wbd: afzeggen ongedaan maken: de koup óngedaon make (Roermond), ongedaon make (Roermond), ontbinden: intbuije (Roermond) ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)] III-3-1
wbd: in trek duur zijn: duur (Roermond), goed betaald worden: de eier wéére deze mòòndj good betaald (Roermond) Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)] III-3-1
wbd: kwaadgeld = kwaadgeld kwaad geld: kwaodgeldj (Roermond) kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)] III-3-1