17652 |
bil |
bats:
bats (L293p Roggel),
bàts (L293p Roggel, ...
L293p Roggel),
bil:
bel (L293p Roggel),
bìl (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
25873 |
bindmiddel |
pectine:
pectine (L293p Roggel)
|
Het bindmiddel dat wordt toegevoegd om de stroop te binden. Uit de opgaven blijkt dat slechts in weinig stroopstokerijen een bindmiddel werd gebruikt. Volgens de invuller uit L 295 was het ook niet echt nodig om een dergelijk middel toe te voegen. [N 57, 6]
II-2
|
31001 |
binnennaaiels |
binnennaaiels:
benǝnɛjɛ̄ls (L293p Roggel),
schupels:
šø̜pɛ̄ls (L293p Roggel)
|
De licht gebogen els die vooral voor het binnennaaien wordt gebruikt. De woordtypen schupels, schupjesels en lepelzuil wijzen op een els met een lepelvormig uiteinde. Zie afb. 41. [N 60, 177a; N 60, 177b]
II-10
|
30999 |
binnennaaien |
de binnennaad leggen:
dǝ bęnǝnǭt lęgǝ (L293p Roggel)
|
Het aan binnenzool en overleer vastnaaien van de rand. Zie afb. 40. [N 60, 80b]
II-10
|
31000 |
binnennaaigroef |
groef:
gruf (L293p Roggel),
sleuf:
šlø̄f (L293p Roggel)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking komt en dus effen en glad moet blijven, door te naaien. Om de loopzool zo aan de schoen te naaien, dat er van de naad op het loopvlak niets te zien is, verzinkt men deze. Men snijdt daartoe een groef in het loopvlak, waarin de steken gelegd worden. [N 60, 106a]
II-10
|
18458 |
binnennaaigroef [wld ii.10, p. 41] |
groef:
grŏĕf (L293p Roggel),
sleuf:
sjleuf (L293p Roggel)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking kwam en dus effen en glad moest blijven, door te naaien (groef?) Zie tek. 88. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31002 |
binnennaaisteek |
binnennaad:
benǝnǭt (L293p Roggel)
|
De steek zoals men die toepast bij het binnennaaien. Zie afb. 42. [N 60, 112a]
II-10
|
30990 |
binnenneus |
helle naas:
hɛl nās (L293p Roggel),
stijve naas:
štīf nās (L293p Roggel)
|
Het stijve stuk leer, in de vorm van een schoenneus, dat ter versterking in de neus aangebracht wordt. Zie afb. 37. [N 60, 81a; N 60, 81b]
II-10
|
18449 |
binnenneus [wld ii.10, p. 39] |
helle naas:
hel naas (L293p Roggel),
stijve naas:
sjtīēf naas (L293p Roggel)
|
De normale neus die daarboven zit (bovenneus?) [N 60 (1973)] || Een stijf stuk leer in de vorm van een schoenneus, aangebracht in de neus van een schoen ter versterking? (binnenneus?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30988 |
binnenzool |
binnenzool:
benǝzǭl (L293p Roggel),
bęnǝzōl (L293p Roggel)
|
Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a]
II-10
|