e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sint-jozefbeeld sint-jozefbeeld: sint joezefbieeldj (Roggel), sint joezefbieldj (Roggel) Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)] || Een beeld van St. Jozef. [N 96B (1989)] III-3-3
sjalot sjalot: sjalotten (Roggel), mv -te  sjalot (Roggel) [DC 13 (1945)] I-7
slaan slaan: bunt ɛn blaouw gəslāgə (Roggel), slaon (Roggel), slaon dich om dien aore (Roggel) bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slaapbol oliezuiger: oliesuijer (Roggel) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slaapplaats van de knecht bij het vee paardsstalkamertje: pęrštalkē̜ ̞mǝrkǝ (Roggel) De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.] I-6
slag slag: slaag (Roggel) Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] III-1-2
slagboom barrier: brēr (Roggel) Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.] I-8
slak slak: slek (Roggel) slak [DC 17 (1949)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: slekkenhuuske (Roggel) slakkenhuis [DC 17 (1949)] III-4-2
slecht gesneden hengst piet: pit (Roggel) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9