23400 |
sint-jozefbeeld |
sint-jozefbeeld:
sint joezefbieeldj (L293p Roggel),
sint joezefbieldj (L293p Roggel)
|
Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)] || Een beeld van St. Jozef. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
sjalotten (L293p Roggel),
mv -te
sjalot (L293p Roggel)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
bunt ɛn blaouw gəslāgə (L293p Roggel),
slaon (L293p Roggel),
slaon dich om dien aore (L293p Roggel)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
oliezuiger:
oliesuijer (L293p Roggel)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
paardsstalkamertje:
pęrštalkē̜ ̞mǝrkǝ (L293p Roggel)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|
17871 |
slag |
slag:
slaag (L293p Roggel)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)]
III-1-2
|
33728 |
slagboom |
barrier:
brēr (L293p Roggel)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L293p Roggel)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slekkenhuuske (L293p Roggel)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (L293p Roggel)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|