25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wèr (L293p Roggel)
|
weer [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
wreed:
vrē (L293p Roggel)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
23708 |
weesgegroet |
weesgegroet:
weesgegroet (L293p Roggel)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ.əx (L293p Roggel)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
groes:
grōs (L293p Roggel),
wei:
wē̜i̯ (L293p Roggel),
węi̯ (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (L293p Roggel)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
òugsbroa (L293p Roggel)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L293p Roggel)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
wirəkə (L293p Roggel)
|
werken [RND]
III-3-1
|
27685 |
werkplaats |
werkplaats:
werkplāts (L293p Roggel)
|
Het lokaal of de plaats waar de schoenen gemaakt worden. [N 60, 219a]
II-10
|