33802 |
achterknie |
hees:
hiǝs (L293p Roggel)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31038 |
achterlap |
onderlap:
oŋǝrlap (L293p Roggel)
|
De achterlap is het stuk leer dat dient als buitenste laag, dus als loopvlak, van de hak. Een hak is opgebouwd uit drie delen, de "omloper", de "onderstukken" en de "achterlap". Zie afb. 51. [N 60, 128c]
II-10
|
17651 |
achterste |
achterste:
achterste (L293p Roggel),
kont:
kont (L293p Roggel)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
terug:
trȳk (L293p Roggel)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hǫu̯ǝ (L293p Roggel),
slaan:
šlǭn (L293p Roggel)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterschut:
axtǝršøt (L293p Roggel),
achterschutbred:
axtǝršøt˱brēt (L293p Roggel)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
bats:
bats (L293p Roggel),
batterij:
batterie (L293p Roggel),
kont:
kòntj (L293p Roggel),
vot:
vòd (L293p Roggel)
|
[N 10c (1995)]Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
acoliet (L293p Roggel)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24464 |
admiraalsvlinder |
vlinder:
vlinder (L293p Roggel)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
34247 |
afgeroomde melk |
afgelaten melk:
afxǝlātǝ mɛlk (L293p Roggel),
fugemelk:
fymelk (L293p Roggel)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|