| 18215 |
laars (alg.) |
laars:
laaərs (L293p Roggel)
|
Het schoeisel dat gedeeltelijk ook het been boven de enkel bedekt? (laars?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 18301 |
laars tot of boven de knie |
stevel:
stevele (L293p Roggel)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
| 30971 |
laarzebeen |
laarzeleest:
lārzǝlęjst (L293p Roggel)
|
De houten vorm, in de vorm van een been of voet, waarop laarzen en bottines uitgespannen worden. Zie afb. 33. [N 60, 68a; N 60, 69b]
II-10
|
| 18374 |
laarzenschacht |
schacht:
sjacht (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
Hoe noemt u het deel van de laars dat het been boven de voet omsluit? [N 60 (1973)] || Kent u het woord schacht (of schaft), wat betekent het, hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 30915 |
laarzeschacht |
schacht:
šaxt (L293p Roggel)
|
Het gedeelte van de laars dat het been boven de voet omsluit. Volgens de informant van L 163a is een kamas een losse schacht op schoen of klomp. [N 60, 15b]
II-10
|
| 23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
leste evangelie (L293p Roggel)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23506 |
laatste mis |
laatste mis:
leste mes (L293p Roggel)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 25422 |
ladder |
varkensleer:
vɛrkǝslęjǝr (L293p Roggel)
|
Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.]
II-1
|
| 19668 |
lade |
lade:
lā (L293p Roggel)
|
tafella [DC 53a (1978)]
III-2-1
|
| 18304 |
lage herenschoen, molière |
molire (fr.):
moljèèr (L293p Roggel)
|
Hoe noemt u in het algemeen een lage herenschoen met vetersluiting (moliäre?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|