28694 |
sikkel |
zichel:
zi.xǝl (Q076p Romershoven)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
singel:
se.ŋǝl (Q076p Romershoven)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
22966 |
sinterklaas add. |
sinterklaas:
sinterklooës jaoge (Q076p Romershoven)
|
89) Vermomd als sinterklaas kinderen bezoeken.
III-3-2
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtən (Q076p Romershoven)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (Q076p Romershoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sluəpmøͅts (Q076p Romershoven)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
tootklakje:
cf. WNT s.v. "toot - tote, teut"= "min of meer spits uitlopend deel van een voorwerp, uitsteeksel, punt";
tø̄tkleͅkskə (Q076p Romershoven),
zeverlapje:
zø̄vərleͅpkə (Q076p Romershoven)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
sla.xtǝ (Q076p Romershoven),
sla.xtǝn (Q076p Romershoven)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
vaardig:
vjødex (Q076p Romershoven),
vet:
vɛt (Q076p Romershoven)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
vaardig:
vi̯ødex (Q076p Romershoven),
vet:
vɛt (Q076p Romershoven)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|